De HEER spreekt tot mijn Heer:
‘Neem plaats aan Mijn rechterhand, Ik maak van je vijanden een bank voor je voeten.’
Uit Sion reikt de HEER U de scepter van de macht, U zult heersen over Uw vijanden. Uw volk staat klaar op de dag dat U ten strijde trekt. Op de heilige bergen, uit de schoot van de dageraad, komt tot U de dauw van Uw jeugd.
De HEER heeft gezworen, en komt op Zijn eed niet terug:
‘Je bent priester voor eeuwig, zoals ook Melchisedek was.’
De Heer aan Uw rechterhand verplettert koningen op de dag van Zijn toorn. Hij berecht de volken, verplettert hoofden, overal op aarde, lijken stapelen zich op. Hij drinkt onderweg uit de beek en dan heft Hij Zijn hoofd.